Talrijk zijn de spookverhalen die men hier vroeger elkaar vertelde. Velen hadden écht zelf zo’n bovennatuurlijk verschijnsel gezien, zoals ze vertelden, en weinigen twijfelden er aan dat je in het holst van de nacht een spook kon ontmoeten. Wie die spoken waren? Mensen die bij leven zich met verkeerde zaken hadden ingelaten en die een schuld moesten uitboeten. Soms waren het ook maar ‘gewoon’ heksen, die onschuldige burgers wilden bespotten. Vroeger werden zulke verhalen vaak verteld wanneer het buiten al donker was, maar nog te vroeg om naar bed te gaan. Het vuur ging dan langzaam uit in d’n herd en vader schraapte zijn keel….
naverteld door Kees van Kemenade
Het was niet pluis op de molen, maar gelukkig dook er een vreemdeling op, de Heggemulder, die niet bang was aangelegd. Hij zou de kattenplaag wel kunnen oplossen, dacht hij. Maar die katten waren geen gewone snoezige poezen, maar vrouwen uit het dorp die een heksengenootschap hadden opgericht. Alleen samen konden zij hun geheimen delen.
Hier, pak aan!
Krijn probeerde het aantal katten dat naar zijn maalzolder kwam te tellen. “Verduveld, het zijn er denk ik wel tweeënveertig. Allemaal zwarte katten; allemaal heksengebroed!”
Toen de dieren zich voldoende gewarmd hadden, hieven ze allemaal hun voorpoten op en haakten die in elkaar. Op hun beide achterpoten begonnen de katten heen en weer te wiegen in een wonderlijke dans.
“Ze letten niet op mij”, dacht de man. “Nou moet ik iets doen. Wegrennen, of…….” Zijn oog viel op een oude sabel die bedekt met spinnenwebben aan een spijker hing. De Heggemulder sprong op en greep met zijn lange arm en grote hand naar het wapen. Zwaaiend met de sabel sprong hij midden tussen de dansende katten.
“Hier, pak aan…. vuile spoken. Heksengebroed…. Kom maar eens in mijn buurt, als jullie durven. Ik sla jullie regelrecht naar de hel waar jullie vandaan komen.”
Krijn zwaaide weer, sloeg toe en trof iets. Hij hoorde een doordringende gil en de katten begonnen terug te wijken. Met de staart tussen de benen vlogen ze alle kanten op; de balken in, de luiken door. Enkele seconden later waren alle beesten verdwenen.
“Pfffff…… Die zijn weg!” Krijn zuchtte van spanning en van het inhouden van zijn adem.
Hij keek om zich heen; geen kat meer te zien. Alleen de kaarsen dansten in de tocht en de ketel met houtskool gloeide zacht. Maar wat lag daar op de grond? Iets kleins en langwerpigs?
Hij pakte het op. Het voelde warm aan. Krijn hield het gevonden voorwerp bij een kaars om het te kunnen bestuderen.
“Ie….! Het is een vinger! Hier een nagel. Er zit nog een ring aan ook.”
De man trok met enige moeite de ring van de achtergebleven vinger af. Het was een dure; het goud glansde dof in het licht van de kaars. Een edelsteen schitterde. Krijn hield de ring nog dichter bij de kaars en keek naar de binnenkant ervan.
Daar staan letters. Ze waren maar klein, maar Krijn kon ze duidelijk herkennen. “E …l…..i ….s…a…b…e... t….h..... Elisabeth”, las hij. “Die ring is van een vrouw die Elisabeth heet. Het moet niet zo moeilijk zijn om dát op te lossen. Maar dat zien we morgen wel. Spoken jagen heeft me vermoeid gemaakt. Ik ga slapen.”
Krijn blies de kaarsen uit, trok een paar meelzakken over zich heen en viel tegen een balk in slaap.
De volgende morgen werd er al vroeg op de deur van molen geklopt. Krijn schoot wakker. Het was Magnus. “Krijn, leef jij nog?” riep hij door de kieren naar binnen.
Hand in het verband
“Ik ben er nog! En die spoken, die heb ik verjaagd. Waar is de baas?” Krijn de Heggemulder was verbaasd dat de knecht alleen de trap was opgelopen.
“Ties is bij zijn vrouw. Die is vannacht heel ziek geworden. Hij vraagt of je naar beneden komt om te vertellen wat er allemaal is gebeurd.”
Krijn volgde de knecht naar omlaag en het pad af naar het molenaarshuis. Ze stapten naar binnen.
“Je hebt het gered. Was het zwaar?” Vroeg de mulder.
“Het ging wel. Nooit zo veel katten gezien in mijn leven, maar ik heb ze verjaagd met jouw oude sabel.”
“Jongen bedankt, jij kunt hier zo lang blijven werken als jij wilt.”
“Dankjewel, baas. Wat heeft je vrouw?”
Ties keerde zich naar zijn echtgenote die met een wit gezicht in de bedstee lag. Haar hand zat dik in een verband, maar kleurde rood door het bloed dat er doorheen trok. “We gaan direct naar de dokter in de stad. Bet heeft haar vinger afgekneld; ergens aan. Ze weet het zelf niet meer, denk ik.”
“Oh0,” zei Krijn. “ Een van die katten is nog iets kwijtgeraakt.” Hij greep in de zak van zijn jasje en haalde er de vinger uit en de gouden ring. De ogen van de mulder werden groot van verbazing.
“Maar… maar… dat is de ring van mijn vrouw! Gekregen bij haar trouwen. Maar …dan is die vinger ook van Bet! Mijn vrouw kan zich in een kat veranderen. Zij is een… een…”
De mulder kon het woord niet over zijn lippen krijgen, maar binnen een dag wist heel het dorp dat de vrouw van de mulder een heks was, die des nachts zich met andere heksen in katten veranderden en dan een vurige dans uitvoerden.
De spookverschijningen in de molen van Ties de mulder hielden op, maar iedereen vroeg zich af wie in het dorp nog meer een heks was. Van Bet, de muldersvrouw, wisten zij het zeker, maar had die Heggemulder geen tweeënveertig katten geteld. Wie waren dan die anderen?
(einde)