Talrijk zijn de spookverhalen die men hier vroeger elkaar vertelde. Velen hadden écht zelf zo’n bovennatuurlijk verschijnsel gezien, zoals ze vertelden, en weinigen twijfelden er aan dat je in het holst van de nacht een spook kon ontmoeten. Wie die spoken waren? Mensen die bij leven zich met verkeerde zaken hadden ingelaten en die een schuld moesten uitboeten. Soms waren het ook maar ‘gewoon’ heksen, die onschuldige burgers wilden bespotten. Vroeger werden zulke verhalen vaak verteld wanneer het buiten al donker was, maar nog te vroeg om naar bed te gaan. Het vuur ging dan langzaam uit in d’n herd en vader schraapte zijn keel….
naverteld door Kees van Kemenade
Het was er niet pluis. Zeker als de zon begon onder te gaan en het duister viel, deden zich in de molen vreemde verschijnselen voor. Wanneer het flink waaide gingen de mulder en zijn knecht door met het werk tot alle zaken graan tot meel waren vermalen, maar ze werden steeds vaker gestoord bij hun werk.
“Sluipt die rotkat nou alweer rond? Van wie is die eigenlijk? Vort... weg beest! Scheer je weg uit mijn molen.” Ties de Mulder maakte een schoppende beweging naar het dier, dat haastig wegschoot achter de meelbak.
“Pas maar op, baas. Dat is een zwarte kat. Kijk maar uit dat het jou geen ongeluk brengt.” Knecht Magnus keek op van zijn werk, het dicht binden van zojuist gevulde zakken met meel. “Als er zwarte kat ’s avonds opduikt is dat geen goed teken. Gewone katten zitten dan thuis achter de kachel en warmen zich. Die houden niet van nacht en ontij.”
“Hoe bedoel je?” Ties keek hem ongelovig aan. “Een kat is niet altijd een kat...,” antwoordde de knecht raadselachtig. “Trouwens dáár zit er nóg eentje!” Hij wees op het geopende luik naar steenzolder waar een tweede kat omlaag loerde. “Oók een zwarte!”
De eerste kat meende dat de kust veilig was en kwam tevoorschijn vanachter zijn veilige plek. Ties zag hem vanuit zijn ooghoek en haalde uit met zijn voet; dit keer een stuk sneller.
“Pak aan, kat en laat je hier nooit meer... Ah! …. Wat is dat nou?...”
Het dier was sneller dan de mulder dacht en sprong op. Met uitgestrekte klauwen landde het op het uitgestoken been van de molenaar.
“Aaahhhh... Magnus, haal hem eraf. Die kat zit vast aan mijn been. Aaahhhh… dat doet verduveld zeer... Schiet op, haal hem eraf!”
Ondertussen probeerde hij met zijn eigen handen het beest weg te duwen, dat luid blies en zijn scherpe tanden liet zien. Magnus naderde met een bilhamer. De zwarte kat wachtte zijn komst niet af, liet los en was binnen enkele seconden verdwenen. Ties deed zijn broekspijp omhoog. Op het been van de mulder waren vier diepe en donkerrode krassporen te zien, die nauwelijks bloedden, maar veel pijn deden.
“Verduveld, hij heeft mij mooi te grazen genomen. Ga jij maar naar huis; ik heb geen zin meer. We malen morgen wel verder.” Magnus bood nog aan om te helpen, maar zijn baas wuifde dat het al goed was en hinkte de buitentrap af, op weg naar zijn woning vlakbij de molen. De knecht haalde zijn schouders op en sloot de deur.
Wijwater
Het duurde lang voordat de krabsporen genezen waren. “Ge moet er wijwater op doen”, zei het vrouwtje in de buurt dat gewoonlijk wel raad wist bij ongemakken. “Ik heb zo’n wonden nog nooit gezien van een gewone straatkat.“ Dat advies hielp een beetje en na een paar dagen ging ook de mulder weer aan de slag, zodat Magnus niet alles alleen hoefde te doen.
“Er zijn nog véél meer katten bijgekomen, baas. Maar ze komen altijd pas als het donker begint te worden. Ik laat ze maar begaan, want ik ben bang dat ze mij anders ook aanvallen.”
Ties had het er nog minder op dan zijn knecht. “Doen ze niks?”
“Als je ze uit de weg gaat. Maar ik vertrouw het echt niet baas. Ik denk dat we beter nog maar alleen overdag kunnen malen.”
“Ik denk dat je gelijk hebt, Magnus. Mij zien ze niet meer in de molen als die katten komen. Laat de boeren maar mopperen; de molen gaat ’s avonds dicht. Ook als het stevig waait.”
En zo was de molen ’s avonds het domein geworden van... Ja, waarvan eigenlijk?
(wordt vervolgd)