In mei 1940, werd bij de Duitse inval in Diessen in het centrum zwaar gevochten tussen Frans en Duitse troepen. Daarbij verloren 11 Franse soldaten het leven. Frieda Teurlings was toen een meisje van 15 jaar. Een jaar later kreeg ze op de kweekschool (de opleidingsschool tot onderwijzeres) in Tilburg als 16-jarige de opdracht een opstel te schrijven met als titel ’Angst’. Ze beschreef haar eigen ervaringen van een jaar eerder. Hier volgt haar aangrijpende verhaal, dat bij de Dodenherdenking van 4 mei is voorgelezen.

Angst

Toen we op die verschrikkelijke Pinksterdag van het vorige jaar om 4 uur met een paar Franse soldaten, die daags tevoren in Diessen waren aangekomen, stonden te praten, hadden we er geen flauw vermoeden van dat we een half uur later al volop in ’t vuur zouden zitten.

Uit een loopgraaf, een paar meter van ons af, stak de dreigende loop van een mitrailleur naar buiten.

Juist wilden we die meer van nabij gaan bekijken, toen er plotseling van dichtbij geweerschoten klonken. Verschrikt keken we rond en vluchtten toen het huis naast de loopgraaf (destijds café Klessens) binnen. Radeloos liepen we daar heen en weer, tot we na een poosje dralen besloten, toch maar naar huis te lopen. We liepen door de achterdeur naar buiten. Daar vroeg ik aan een Franse soldaat, die met een revolver in de hand uit de loopgraaf kwam gelopen: “Pouvons-nous encore rentrer?” (“Kunnen wij nog naar huis?”) Hij keek me met grote angstogen aan en antwoordde: “Je ne sais qui tiraient” (“Ik weet niet wie er schoten”) Toen liep hij haastig weg. Had ik eens geweten dat we die man een paar uur later terug zouden vinden. Gesneuveld...

Nu holden we door de weilanden naar huis, terwijl het geweervuur toenam. Onze buren kwamen ook naar ons toe met hun twee kinderen, een meisje van 2 jaar en een jongetje van 3 weken (Simon en Mina van Beurden-van Heijst met hun kinderen Betsie en Frans; red.). We waren nog maar enkele minuten binnen toen we plotseling werden opgeschrikt door een harde knal vlak voor het keukenraam; het raam viel in stukken naar binnen, gedeeltelijk in de kinderwagen van de baby. Een granaatscherf vloog rakelings langs onze hoofden de muur in. We wilden allemaal tegelijk de deur uit, zodat ’t een vreselijk gedrang werd. Nu vluchtten we naar het fietsenhok, maar ook hier konden we niet lang blijven. Plotseling weer een geweldig gekraak boven ons, en vlak daarop viel er een stuk uit de muur. Enkele ogenblikken waren we in een wolk van stof gehuld. Tegelijkertijd boorden zich een tiental mitrailleurkogels door de buitendeur van het fietsenhok. In paniek vluchtten we toen naar het portaaltje. Daar begonnen we samen een rozenhoedje te bidden. Toen stelde moeder voor om in de kelder te gaan, maar niemand van ons was er toe over te halen. We waren bang dat het huis in zou storten. Toen het vuur echter bleef aanhouden waren we wel genoodzaakt ons heil onder grond te zoeken.

Nog even maakten we een erg angstig ogenblik door, n.l. toen we voorbij het stukgeschoten keukenraam moesten, waarvan het in flarden gescheurde gordijn naar buiten wapperde; ook het kelderraampje was al stukgeschoten. In de kelder voelden we ons nu tamelijk veilig, maar nog steeds hoorden we het geratel van mitrailleurs, waarvan het geluid telkens overstemd werd door een ontploffende granaat. Eindelijk na twee uren, verminderde het geluid. Toen klonken er zware stappen naast het huis. We luisterden scherp en hoorden aan de stemmen dat het Duitsers waren. Nog een half uur bleven we in de kelder; toen durfden we weer naar buiten. Langzamerhand kwamen meer mensen uit hun huizen gelopen om elkaar te vertellen van de angsten die ze hadden uitgestaan.

Toen we de verwoestingen zagen die er overal waren aangericht en in het veld de lichamen ontdekten van gesneuvelde Franse soldaten, en toen we hoorden van de Diessense mensen die tijdens het gevecht het leven hadden verloren, dankten we God die ons het leven gespaard had.